Zomerlingen 5
Van Lentelingen is het niet gekomen. En om er nog een Zomerling uit te persen moet ik me haasten. Woorden gingen namelijk met míj aan de wandel. Schakelden zo hoog tot ze spurtten. Verloren de regels uit het oog. Misstapten zich. En vielen van de trap. Uiteen, in 'sorry's' en 'jamaar's'. Daar kon ik niks mee maken. En het hoeft ook niet.
Toch gaat zomer niet zomaar aan mij voorbij. Ik bén getuige. Van hoe synchroon dieren jongen en het moederinstinct van de koe, de ooi en de merrie kleine taferelen van ontroering schenkt. Van dat het echt waar is, van die bokkesprongen die het lam maakt. En wat voor een mooie manier dit is om het leven te begroeten. Van een oranje gloed, die 's avonds over de velden schijnt. Van maïs, dat op maandag aan mijn knieën, en op zondag, al aan m'n schouders reikt. Van velden vol zonnebloemen, en de lichtheid ervan, daar ze geen herinneringen aanraken. Velden vol zonnebloemen kan ik me namelijk in het vroeger, niet voor de geest halen.
Zomer. Laat het me zeggen. Het kost mij moeite. Ik word chaos gewaar, onrust. M'n brein vertoont witte vlekken, net als mijn foto's. De helderheid van het licht is te intens en verblind. Wist ik veel, dat ik zo naar schaduw kon verlangen. En dat het binnen zou zijn, dat ik de luwte aantrof, die ik buiten niet kon vinden.
Winterlingen 4
Winterlingen 4
In de wandelingen is er een constante om te volgen, de beweging van vasthouden en loslaten. Hoewel dit misschien niet als een houvast ervaren wordt, daar het geen uitgestippelde weg is, is het dat wél. Het is een heel organisch, onlosmakelijk met mekaar verbonden mechanisme, waarin de natuur ons al eeuwen voorgaat. Iets waar we op mogen vertrouwen.
Winterlingen drie
De wandelingen dragen in de buik, vaak, een klein verlangen. In februari is dat naar een beetje lente. Want de kou nestelde zich in de botten. De winterjas verloor, moe gedragen, zijn vorm. En het donker van nu kruipt traag naar het licht van maart. Er lijkt haast niets aanwezig waarmee je kan verbinden.