De wandelingen dragen in de buik, vaak, een klein verlangen. In februari is dat naar een beetje lente. Want de kou nestelde zich in de botten. De winterjas verloor, moe gedragen, zijn vorm. En het donker van nu kruipt traag naar het licht van maart. Er lijkt haast niets aanwezig waarmee je kan verbinden. Dus wandel je tegen de neiging in, je volledig te sluiten. Met je handen diep in de zakken. Je pompend hart in een te kille kamer. Je vermoeide blik, starend in afwezigheid. Voor je het weet, raak je, bij elke te zetten stap, wat meer ontkoppeld.
 
Zo begeef ik me naar mijn afspraak. Ik vind het een opgave, er te raken. Nog maar net, toen de temperaturen een vriespunt bereikten, heb ik gejuicht, omdat ik geen genoeg kreeg van de prachtige beelden, de verfrissende kijk. Maar vandaag trekt ‘het niks’ aan mij. Zelfs mijn doorgaans hoge verwachtingen reppen zich niet. Van enige vervoering, is in dit te nuchter landschap geen sprake. Of nee, het ligt aan het weer. Aan het onontkoombare ervan. Het wekt weerzin op, te bewegen. Als dát werkelijk is, zo word ik me bewust, dan kan ik me er evengoed voor openstellen. Quasi meteen schiet ik uit het slot en klaar helemaal op. Aan de plas bemerk ik een witte reiger, zich staande houdend in de felle wind. Ik zie een haas verstoppertje spelen. Kijk hoe de regen valt en altijd grond vindt, om neer te komen.
 
Zou het kunnen dat het niet de maand op zich is, die ons dicht? Maar dat wij onszelf, in deze ogenschijnlijke stilstand vastzetten? Want terwijl wij het weer willen veranderen, en hiermee het onmogelijke verlangen, staat de natuur, zoals altijd, niét stil.
Zou het dan ook kunnen, dat deze periode van het jaar, van ons niet méér vraagt? Dan gewoon open verder te stappen, tot het helemaal niet zo erg meer is.