Het regende zachtjes toen ik m'n fiets uit de garage haalde. Ik wilde me wat haasten maar werd even opgehouden, want in mijn toch al vrij krappe handschoenen knelde m'n ring rond mijn vinger, dus stak ik deze in mijn jaszak. Mijn lievelingsring, gekocht in een museumwinkeltje aan de andere kant van de oceaan.

Het examen vond plaats in lokaal AV-2.17. M'n jas kon ik niet aan de rug van m'n stoel hangen, die moest ik op een vrije stoel naast me deponeren. Nog snel even een toilet zoeken, kijken of ik m'n gom wel bij me had en toch nog es m'n neus snuiten. Ik keek wat onscherp voor me uit, in gedachten in het Portugees formulerend op welke dag m'n verjaardag viel. Voor het geval ik zulks moest invullen. Zo weet ik nog dat ik het rinkelende geluid hoorde van iets dat viel. Ik dacht niet dat het iets zo waardevol kon zijn en kleingeld of zo had ik niet bij me.
De onvindbaarheid van de ring werd een zeker feit op zaterdag. Zodoende hing ik aan minstens zes deuren en ramen van aula's kleine affiches op. Beloofde ik een originele beloning aan diegene die m'n vreselijke verlies in twee zeventien kon goedmaken. Zette ik een heel team van docenten in om verantwoordelijken voor die lokalen te vinden en maande ik mezelf aan om nooit meer, maar dan ook nooit meer zo stom te zijn.

Met een berg goeie voornemens stapte ik zodoende een kleine week later op de wasmachine af. Zou ik nu eerst maar de handdoeken wassen? Ietwat zuchtend, vol met tranen niet gehuild, koos ik voor het zwarte goed. En net wanneer ik de deur van de machine wilde dichtklappen, zag ik een blinkend kopje, trachtend zich uit de trommel omhoog te wurmen. Zelden, zelden heb ik me zo gered gevoeld als op dat moment.