Net zo ravissant als onze ontmoeting, zo schokkend is amper erna ons breekpunt. Ik kan je nog niet volledig laten leven in wat van nu is, want ik zit net nog even in wat van toen is. Laat het maar los dan, voor nu, zeg jij mij wijs.

Vlak voor ik in slaap val hoor ik geritsel en zie iets bewegen. In een flits ontpopt zich daar werkelijk iets moois. Een vlinder. Verwonderd dit hier voor mij te zien ontvouwen, leg ik me neer, maar schrik meteen fel op. Want ik zie haar ineens, zo onder mij, levenloos en zwart, liggen op bed. Totaal van slag pak ik haar op, leg haar naast me neer en wens dat de nacht raad zal brengen. Over hoe dit kon gebeuren. De volgende ochtend echter, zit daar levend en al, in haar kleurrijke pracht, de vlinder te pronken op de vensterbank. Voorzichtig ontsluit ik het raam, maar zoveel buiten ineens verdraagt zij nog niet en brengt haar aan het trillen. Onhandig vliegt ze tegen de ruit aan en blijft ter plekke fladderen. Wat moet ik doen? Wanneer ik haar dan maar, ontredderd als zij is, met de volgende stap besluit te helpen, schiet ergens in mij, heel plots iets los. Zou dat nu mogelijk zijn denk ik, dat ik met deze vlinder ook mijzelf bevrijd? Als ik haar daar zie gaan, naar een voor ons allebei nog onbekende toekomst?

En zo zal het komen dat straks, mijn toen en mijn nu, ook beter zullen passen. Als ze uit hun eigen pop komen. Ik zal je alleszins graag terug ontmoeten dan. En het zou zomaar es kunnen dat ik je dan vrij kan meenemen, door het open raam van mijn later.