In mijn dorp van toen had je een voetbalveld waarop je heerlijk kon zitten mijmeren. Op één of andere manier bood dat veld plekjes te over waar je tot, wat men nu in het grote mensen leven 'berusting' noemt, kon komen. Langs de ene zijkant liep het plein schuin op, waardoor je verstopt van de huizenrij in het gras zat. Aan de andere kant bevond zich de kerk met daarrond een hoge haag met 'verstopgaten' erin. Er was de holle boom om in te klimmen, de zandbak en het befaamde 'kotje'.

Onder andere op de dag van mijn plechtige communie zat ik er. Met mijn gedachten. Het was op de rand van de zandbak. En ik weet nog hoe ik gewaar werd hoe ik daar in mijn eentje zat, en hoe ik even later met iedereen in de kerk mijn plechtige communie ging doen. Zo'n gek moment van scherp bewustzijn. Maar, het was vooral in de grote vakantie dat het lange denken zich daar afspeelde. In die twee breed uitgerekte maanden waar ik maar geen band mee kreeg.

In mijn stad van later is dat zo gebleven. Die sluimerende onrust die me bekruipt, telkens als de grote vakantie zijn intrede doet. En het duurt tot bijna september. Tot ik bij wijze van spreken de kastanjes reeds kan ruiken. En ik met mijn leeg schrift en mijn nieuwe potloden in de hand het prachtig groen al een beetje oranje zie worden.