Wat heeft het lang geduurd, het zoeken, het onderweg zijn. Wat kostte het veel tijd en energie. Wat was het lijdend vaak, want moeilijk. Wat was het hard neer gaan, zo keer op keer. Een telkens opnieuw onderbroken worden. Uit de stroom geraken. Uit het leven vallen.

Bijna niets draagt zoveel onschuld in zich als buiten ergens neer gaan zitten. Met koffie en cake, verdiept in mooi gesprek. Toch is het net daarop, dat wij al twee keer door de politie werden aangesproken. Omdat wij iets doen wat niet de bedoeling is. En zij naar ons toe gestuurd zijn. De volgzame burger heeft ons - in dit onder ons zijn - verklikt. Ook moeten wij weten dat wij aan een enorme geldboete ontsnappen. En daardoor veel geluk hebben.

In feite ben ik lang genoeg onderweg geweest. Het is tijd nu, om naar mijn bestemming te vertrekken. Het is daarom dat ik dit keer in een andere beweging spring. Het is een sprong in het niet-weten, dat wel. Maar ik spring niet in het niets. Ik spring ergens in. En het is in iets heel moois. Dát, weet ik dan wel geheel zeker.