De euforie, die ik nog maar net vorige week voelde, over de nieuwe orde en structuur in het openbare leven, maakt vandaag plaats voor wrevel. Wenkbrauwen worden opgetrokken, bij het zien van dit gebrek, aan hetgeen wat ik ontwikkeling noem.

Het is in de rayon van de melk, dat ik hem zie staan. Hij kijkt naar links, naar rechts, en zal dit vijf lange minuten zo volhouden. Dan laat ik mijn stem horen, geef aan dat ik graag voorbij zou willen. Hij zegt me dat hij op zoek is naar melk. Alsof ik dat niet allang doorhad. Hij herhaalt de beweging. Links, rechts. Hoe langer zijn onbewogenheid aanhoudt, hoe meer de wenkbrauwen worden opgetrokken. Een diepe zucht zoekt zijn weg naar buiten en mondt bijna uit in een haast niet meer voor me te houden vloek.

Erna zie ik dat de duiven op de ring zich van niets bewust zijn. Dat merk ik meteen. Ze troepen samen en bezetten het hele voetpad. Van afstand is geen sprake. Ze lijken me wat verwonderd. Dat er niet zoals gewoonlijk stukjes brood voor hen worden voorzien. Ik ben wel blij, dat ze ook zónder hun plan wel trekken. Zo heb ik, in deze vreemde tijd, alvast een zorg minder.