Zij heeft een veel te grote, donkerblauwe jas aan met een beige muts die net tot op haar ogen valt. Ze zit net als ik in de trein, op de bank aan de andere kant van het gangetje. Ze eet een belegd broodje, hoogstwaarschijnlijk gekocht in de broodjesketen Panos, in het station. Wat elke dag honderden mensen zo doen. Die broodjes zijn ingepakt in een tamelijk hard soort, doorzichtig plastic. En vervolgens nog es in een luidruchtig papieren zak.

Voor het eten van het broodje heeft zij zo haar eigen systeem. Ze houdt het ingepakt, in de folie, in haar linkerhand, terwijl haar rechterhand de zak draagt. Ze voegt beide armen samen, omklemt het geheel stevig en brengt het naar haar mond. Dan bijt ze, zichtbaar opgelucht, zich ervan vergewissend dat het helemaal voor haar is. Vervolgens ontsluit zij beide handen en het broodje met het plastic rond komt weer links en de papieren zak weer rechts op z'n plaats gevallen. Hap voor hap staren ze door het raam, zij en haar broodje.

Terwijl lees ik een boek. Over 'de ziel'. Na elke zin moet ik echter even halt houden. Moet ik eventjes kort naar adem happen. Verlies ik gedurende enkele minuten alle contact met de woorden in het boek. Misschien is het zo dat zij met dat bijten haar hongerige ziel kan kalmeren, maar haar luidheid van leven geeft een oorverdovende storing, op de stilte van de mijne.